Ik word wakker in een droom. Ieder moment kan Mirjam landen, met het laatste vliegtuig dat het Marokkaanse luchtruim voorlopig zou binnenkomen. Met een glimlach van oor tot oor stap ik de trein in, maar eenmaal aangekomen mag ik het station niet uit. Paspoort vergeten… Dankzij mijn glimlach mag ik uiteindelijk tóch langs de strenge agent, en vind ik mijn weg naar buiten, waar Mirjam al geholpen wordt om mij te vinden. We springen in elkaars armen. Wat ben ik blij om samen dit avontuur te gaan trotseren en ô, wat is het moeilijk om al die avonturen te bundelen in dit bericht .
De eerste weken werken we vanuit de stad, na urenlang diep duiken in onze laptop openen we de deur naar de buitenwereld. Lucht sijpelt binnen, en we struinen door de afgebrokkelde straten waar in elke steeg wel iemand hand in hand loopt. Het schemert als we door de winterse wijken lopen, waar we volgeladen pick-ups zien staan: mandarijnen, in het donker verlicht door een gaslamp. Honderden verkopers presenteren hun oranje vruchten als een ware show, omringd door katten, en meer geurige karren met daarop het eten van de toekomst.
We proeven eikels, slakken, ingewanden en boombladeren, en in de avondlucht snacken we tajine in plaats van een frietje met mayo. Ik ben verrast door zoveel rijkdom en liefde voor voedsel, maar de overvloed roept meteen ook vragen op. Wat gebeurt er met eten dat over is? Bijvoorbeeld in het hoogseizoen? Waar slaan deze verkopers hun fruit op om het jaar rond te kunnen verkopen, (zoals wij in Nederland doen in ulo’s, ultra low oxygen cels)? Maar mijn vragen worden niet begrepen, een mandarijn eet je op wanneer deze het lekkerst is!
Bij mij komt de stad - na drie maanden in de tent en op de fiets - hard binnen. Het lijkt chaos, ik zie mensen met pijn en een kust vol kledingafval en plastic. Maar nadat we langzaam leren hoe snel we moeten lopen (langzaam), rond welke tijd we op de markt moet zijn (bij het vallen van de avond) en met welke woorden je de dagelijkse blik breekt (salaam, la bes, beger, alhamdulillah), zie ik het: dit is niet de stad waar ik soms bang voor ben. Dit is geen Parijs, maar een handig samenspel van kleine systemen, waarin in iedereen een rol heeft.
Een voorbeeld. Wanneer Mirjam en ik bij de visboer een kilo sardines kopen, kunnen we deze laten schoonmaken door zijn buurman, waarna diens buurvrouw de sardines even op de gloeiend hete kolen legt en een ander ons een tafeltje wijst. Niet veel later komt weer iemand anders aangelopen met tomatensla, brood, olijven, en een glas muntthee met absint. Voordat we het doorhebben is een volledige maaltijd perfect uitgevoerd door individuen, die samenwerken. Ieder verdient aan zijn eigen onderdeel. Een eventuele ruzie om een sla of een brood, (of een gast), is kort en hevig maar wordt snel afgesloten met een knuffel en een glimlach. Vol bewondering zie ik hoe dit ecosysteem gebouwd is op een fysiek samenzijn, van mensen die oprecht lachen, zonder dat hun leven makkelijk is.
Na 5500 km op de fiets besluit ik dat mijn fietsreis ten einde is, en dat het tijd is voor een huurauto. Gespannen rijden we de warme kuststad uit. Soms springt er een ezel op de weg of duikt een agent op om onze papieren te controleren. Hoe verder van de stad, des te leger, kleiner en slechter de - soms echt gescheurde - wegen worden. In het eerste dorp zijn we niet welkom in het enige restaurant, en worden we op uitgescholden op straat. We schrikken, en vragen ons af of we per ongeluk iets onrespectvols doen.
Maar dan verandert het okergele zand in rode aarde, en verrijzen er groene heuvels van klei met hoekige levensaders over glooiende lijnen. Het is alsof we de planeet van boven bekijken, met de verwondering van een ruimtevaarder.
- “KIJK DAT”
- “Wauwww”.
Na iedere bocht zien we het weer: een landschap dat te indrukwekkend is om te beschrijven en mensen die te eerlijk zijn om vast te leggen. Langs de slingerende route loopt altijd wel iemand, en na een simpel gebaar trappen wij graag op de rem. Via de lifters verzamelen we puzzelstukjes van het Marokkaanse leven: waar ze naartoe gaan, wat ze drijft, wat ze willen, en welke obstakels ze tegenkomen. Zo vertelt een oude herder ons over de protestbrief in zijn hand, die bedoeld is voor de gemeente en gaat over de Spaanse bedrijven die zijn bergen afgraven voor grondstoffen. Langzaam ontdekken we waarom we in het dorp niet welkom waren.
Wanneer we in Taroudant de auto inpakken, tuurt Hassan nieuwsgierig door de achterruit. Afgelopen nacht sliepen we in zijn hotel, en nu leent hij ons de garage. Zonder woorden hoor ik hem vragen waarom we zoveel spullen in onze auto hebben; een fiets, kratten vol eten en kampeerspullen. Omdat we alles willen weten van Hassan en hij van ons vragen wij hem mee, de bergen in. Vol trots laat hij zien waar de argannoten groeien, en hoe je met slechts een paar woorden Berber contact maakt met de mensen op het land. Als we na een korte wandeling afdalen, stelt hij zachtjes een ernstige vraag: “denken jullie dat Covid echt bestaat?”
De kamers in Hassan’s hotel zijn al twee jaar leeg, en omdat hij in loondienst is, wacht hij iedere dag trouw of er nog iemand aanklopt, maar inmiddels zijn alle buren failliet. De mensen om hem heen hebben honger. Zo blij als ik was met de afwezigheid van die vervelende, op teenslippers lopende toeristen, zo hard komt deze vraag binnen. Wat blijft er over van een land zonder toerisme? Als Hassan in het volgende dorp uitstapt om zijn gebed te doen, begint het te dalen. Tien minuten met Allah, of even voor jezelf, dat klinkt zo gek nog niet.
Elke dag een ander klimaat. Op 2800 meter hoogte in Toubkal staan Mirjam en ik tot onze knieën in de sneeuw, als we luisteren naar het galmende geluid van een zingend kind door een krakende speaker. Het gebed is betoverend. Door de ijle lucht loopt gids Ibrahim met ons mee, en werkt zijn riedeltje toeristengrapjes af. Het dal is bezaaid met betoverende stenen en fossielen, rondom een meer, dat alle kleuren van de omliggende bergen reflecteert. Daar drinken we drinken thee met de wachters van het meer, die niet bestaande bezoekers controleren op hun respect voor de natuur. Op de terugweg zijn de grapjes van Ibrahim op, en vragen mensen ons om medicijnen tegen hoofdpijn. Hij versnelt zijn pas. Dit zou het seizoen van de toeristen zijn, vertelt hij, bijna Kerst.
Het is steeds lastiger om de horizon van het rode landschap te zien, wanneer je diep in de ogen van Aziz kijkt. We kunnen fijn praten met de voormalige tourguide uit Aït Ben Haddou, die sinds de start van de coronacrisis zijn werk kwijt is en nu op het hotel past waar we als enigen slapen. Hij is er klaar mee, vertelt hij terwijl in een ton een vuur aanmaakt om de koude bergnacht te bestrijden. Hij wil terug naar een leven waarin toeristen geen bestaansrecht, maar een leuk extraatje waren. Toch is hij blij dat we er zijn en laat in de volgende dagen trots zien waar ik de hele reis al naar op zoek was: een communale keuken waar iedereen uit het dorp zijn ingrediënten tot grondstof verwerkt. Er worden olijven geperst, broden gebakken en meel gemalen. Een echt ‘voedselstation’, zoals ik die in Nederland ook aan het opzetten ben.Terwijl hij me rondleidt, vertelt Aziz dat hij weer groente wil gaan verbouwen, zoals zijn ouders deden. Dat zou zijn afhankelijkheid van wegblijvende toeristen oplossen. Maar hij heeft nog een groter probleem, vertelt hij, en dat is dat de grond verzilt. Klimaatverandering, met aanhoudende droogte en terugkerende plagen, raakt Marokko hard. In de zoute grond groeien geen dadels, geen amandelen, geen aardappels. Alleen de olijven doen het nog een beetje. Wat moet hij nog verbouwen?
Afgelopen jaren ben ik vaker langs geweest bij projecten op Texel, waar wordt geëxperimenteerd met groenten die het goed doen op zoute grond. Zou de zilte aardappel kunnen aarden in dit rode zand? Ik vertel Aziz erover, en hij wil graag. Ik ook, en ik kan veel van hem leren. En niet minder belangrijk: in elke tajine zitten wel twee aardappels…(Geïnteresseerd in deze samenwerking? Ik ga dit project binnenkort verder uitwerken op mijn website.
Daar ging mijn beeld van de desolate woestijn. De rode woestijn van Merzouga wordt als een stadspark omringd door hotels, en is niet veel groter dan 25 bij 4 km. Als je op de hoogste zandheuvel staat, zie je de roze heuvels overgaan in een vlakke, grijze horizon. Dit vroegere terrein van de reizende toearegs is verworden tot een plek van het grote geld, maar ook hier zijn de ronkende quad-motoren stilgevallen. Muisstil is het. Maar koude tenen en hoop op een warm kerstmaal brengen ons toch bij een hotel, waar we worden ontvangen in een walm van alcohol. Terwijl de manager ons kerstdiner opwarmt in de magnetron, videobelt hij met zijn (chat)vriendin uit België. Ik vraag mij af hoe lang ze het hier nog volhouden, en wanneer de van instagramfoto’s bekende dromedarissen zullen belanden in de Tajine.
Na een rit over het grind van de steppe zijn we even uit de verhalen, even samen in het niks, als er dan toch een grote witte 4x4 komt aanrijden. De twee mannen achter het stuur zien er niet uit als Marokkanen, met glanzend rode tulbanden, gestreken witte overhemden en flinke dosis macho. Overdonderd zegt Mirjam: “you look so beautiful”, waarop ze antwoorden: “not as beautiful as you. Is there anything you need?” We weten niet wat te antwoorden, en staren naar de grote kisten op de achterbank. Ze zijn op jacht, met hun valken.
Niet veel later komt er nog een autootje aanrijden, stapvoets naderen ze ons. Ook zij stellen zich voor: een meteorietenjager (de zoveelste die we tegenkomen, het is blijkbaar een nationaal beroep geworden) en een gemeenteambtenaar (iemand die de ogen en oren van de koning is, leerden we later). Als we op deze steppe willen slapen, zeggen ze, kunnen we onze tent het beste bij de Nomaden neerzetten. Dat is veiliger. Wij doen wat ons gezegd wordt, en eenmaal bij de Nomadenfamilie aangekomen horen we dat we net met de prinsen van Saoudi-Arabië en Qatar hebben gesproken… Veiliger betekende in dit geval: we willen geen loslopende projectielen rondom het tijdelijke paleis.
In ruil voor hun zwaarbewaakte valkenjacht hebben deze prinsen wat nomadententen gedoneerd, misschien hier en daar met wat wapens gestrooid voor het conflict met Algerije en nu, in het gesloten Marokko, kunnen ze ongezien hun ding doen. Ik had er graag meer over verteld, maar helaas waren vragen niet erg welkom en kwamen we niet dichterbij hun kamp.
De nacht is indrukwekkend. Onze nieuwe buren verwelkomen ons met thee en extra dekens, en in de vroege ochtend worden we gewekt door het bubbelende geluid van een geile dromedaris. Glurend uit de tent blijkt: wel dertig geile dromedarissen. Bij de nomaden zijn ze gelukkig nog echte lastdieren, en nadat hun vastgebonden benen worden losgeknoopt, verdwijnen ze, zónder toerist op hun rug, in de opkomende zon.
De ervaringen stapelden zich op en gekker werd het zeker, met onbegaanbare wegen, stormachtige boottochten en nachtelijke ontmoetingen tussen de cederbomen, maar de meest blijvende indruk maakte toch de verbazingwekkende gastvrijheid. In ieder huis dat we binnenstapten mochten we niet weg voordat we hadden gedronken, gegeten, en men vol medeleven vroeg hoe moeilijk het was voor ons om vast te zitten in dit land ver weg van familie. In dit land waar oude sociale systemen werken - misschien uit gebrek naar wat wij beter noemen - let iedereen op elkaar. “We zorgen voor jullie”, zeiden ze tegen ons. “Want al hebben we honger, jullie zijn hier alleen…”
Ik word wakker in een droom. Ieder moment kan Mirjam landen, met het laatste vliegtuig dat het Marokkaanse luchtruim voorlopig zou binnenkomen. Met een glimlach van oor tot oor stap ik de trein in, maar eenmaal aangekomen mag ik het station niet uit. Paspoort vergeten… Dankzij mijn glimlach mag ik uiteindelijk tóch langs de strenge agent, en vind ik mijn weg naar buiten, waar Mirjam al geholpen wordt om mij te vinden. We springen in elkaars armen. Wat ben ik blij om samen dit avontuur te gaan trotseren en ô, wat is het moeilijk om al die avonturen te bundelen in dit bericht .
De eerste weken werken we vanuit de stad, na urenlang diep duiken in onze laptop openen we de deur naar de buitenwereld. Lucht sijpelt binnen, en we struinen door de afgebrokkelde straten waar in elke steeg wel iemand hand in hand loopt. Het schemert als we door de winterse wijken lopen, waar we volgeladen pick-ups zien staan: mandarijnen, in het donker verlicht door een gaslamp. Honderden verkopers presenteren hun oranje vruchten als een ware show, omringd door katten, en meer geurige karren met daarop het eten van de toekomst.
We proeven eikels, slakken, ingewanden en boombladeren, en in de avondlucht snacken we tajine in plaats van een frietje met mayo. Ik ben verrast door zoveel rijkdom en liefde voor voedsel, maar de overvloed roept meteen ook vragen op. Wat gebeurt er met eten dat over is? Bijvoorbeeld in het hoogseizoen? Waar slaan deze verkopers hun fruit op om het jaar rond te kunnen verkopen, (zoals wij in Nederland doen in ulo’s, ultra low oxygen cels)? Maar mijn vragen worden niet begrepen, een mandarijn eet je op wanneer deze het lekkerst is!
Bij mij komt de stad - na drie maanden in de tent en op de fiets - hard binnen. Het lijkt chaos, ik zie mensen met pijn en een kust vol kledingafval en plastic. Maar nadat we langzaam leren hoe snel we moeten lopen (langzaam), rond welke tijd we op de markt moet zijn (bij het vallen van de avond) en met welke woorden je de dagelijkse blik breekt (salaam, la bes, beger, alhamdulillah), zie ik het: dit is niet de stad waar ik soms bang voor ben. Dit is geen Parijs, maar een handig samenspel van kleine systemen, waarin in iedereen een rol heeft.
Een voorbeeld. Wanneer Mirjam en ik bij de visboer een kilo sardines kopen, kunnen we deze laten schoonmaken door zijn buurman, waarna diens buurvrouw de sardines even op de gloeiend hete kolen legt en een ander ons een tafeltje wijst. Niet veel later komt weer iemand anders aangelopen met tomatensla, brood, olijven, en een glas muntthee met absint. Voordat we het doorhebben is een volledige maaltijd perfect uitgevoerd door individuen, die samenwerken. Ieder verdient aan zijn eigen onderdeel. Een eventuele ruzie om een sla of een brood, (of een gast), is kort en hevig maar wordt snel afgesloten met een knuffel en een glimlach. Vol bewondering zie ik hoe dit ecosysteem gebouwd is op een fysiek samenzijn, van mensen die oprecht lachen, zonder dat hun leven makkelijk is.
Na 5500 km op de fiets besluit ik dat mijn fietsreis ten einde is, en dat het tijd is voor een huurauto. Gespannen rijden we de warme kuststad uit. Soms springt er een ezel op de weg of duikt een agent op om onze papieren te controleren. Hoe verder van de stad, des te leger, kleiner en slechter de - soms echt gescheurde - wegen worden. In het eerste dorp zijn we niet welkom in het enige restaurant, en worden we op uitgescholden op straat. We schrikken, en vragen ons af of we per ongeluk iets onrespectvols doen.
Maar dan verandert het okergele zand in rode aarde, en verrijzen er groene heuvels van klei met hoekige levensaders over glooiende lijnen. Het is alsof we de planeet van boven bekijken, met de verwondering van een ruimtevaarder.
- “KIJK DAT”
- “Wauwww”.
Na iedere bocht zien we het weer: een landschap dat te indrukwekkend is om te beschrijven en mensen die te eerlijk zijn om vast te leggen. Langs de slingerende route loopt altijd wel iemand, en na een simpel gebaar trappen wij graag op de rem. Via de lifters verzamelen we puzzelstukjes van het Marokkaanse leven: waar ze naartoe gaan, wat ze drijft, wat ze willen, en welke obstakels ze tegenkomen. Zo vertelt een oude herder ons over de protestbrief in zijn hand, die bedoeld is voor de gemeente en gaat over de Spaanse bedrijven die zijn bergen afgraven voor grondstoffen. Langzaam ontdekken we waarom we in het dorp niet welkom waren.
Wanneer we in Taroudant de auto inpakken, tuurt Hassan nieuwsgierig door de achterruit. Afgelopen nacht sliepen we in zijn hotel, en nu leent hij ons de garage. Zonder woorden hoor ik hem vragen waarom we zoveel spullen in onze auto hebben; een fiets, kratten vol eten en kampeerspullen. Omdat we alles willen weten van Hassan en hij van ons vragen wij hem mee, de bergen in. Vol trots laat hij zien waar de argannoten groeien, en hoe je met slechts een paar woorden Berber contact maakt met de mensen op het land. Als we na een korte wandeling afdalen, stelt hij zachtjes een ernstige vraag: “denken jullie dat Covid echt bestaat?”
De kamers in Hassan’s hotel zijn al twee jaar leeg, en omdat hij in loondienst is, wacht hij iedere dag trouw of er nog iemand aanklopt, maar inmiddels zijn alle buren failliet. De mensen om hem heen hebben honger. Zo blij als ik was met de afwezigheid van die vervelende, op teenslippers lopende toeristen, zo hard komt deze vraag binnen. Wat blijft er over van een land zonder toerisme? Als Hassan in het volgende dorp uitstapt om zijn gebed te doen, begint het te dalen. Tien minuten met Allah, of even voor jezelf, dat klinkt zo gek nog niet.
Elke dag een ander klimaat. Op 2800 meter hoogte in Toubkal staan Mirjam en ik tot onze knieën in de sneeuw, als we luisteren naar het galmende geluid van een zingend kind door een krakende speaker. Het gebed is betoverend. Door de ijle lucht loopt gids Ibrahim met ons mee, en werkt zijn riedeltje toeristengrapjes af. Het dal is bezaaid met betoverende stenen en fossielen, rondom een meer, dat alle kleuren van de omliggende bergen reflecteert. Daar drinken we drinken thee met de wachters van het meer, die niet bestaande bezoekers controleren op hun respect voor de natuur. Op de terugweg zijn de grapjes van Ibrahim op, en vragen mensen ons om medicijnen tegen hoofdpijn. Hij versnelt zijn pas. Dit zou het seizoen van de toeristen zijn, vertelt hij, bijna Kerst.
Het is steeds lastiger om de horizon van het rode landschap te zien, wanneer je diep in de ogen van Aziz kijkt. We kunnen fijn praten met de voormalige tourguide uit Aït Ben Haddou, die sinds de start van de coronacrisis zijn werk kwijt is en nu op het hotel past waar we als enigen slapen. Hij is er klaar mee, vertelt hij terwijl in een ton een vuur aanmaakt om de koude bergnacht te bestrijden. Hij wil terug naar een leven waarin toeristen geen bestaansrecht, maar een leuk extraatje waren. Toch is hij blij dat we er zijn en laat in de volgende dagen trots zien waar ik de hele reis al naar op zoek was: een communale keuken waar iedereen uit het dorp zijn ingrediënten tot grondstof verwerkt. Er worden olijven geperst, broden gebakken en meel gemalen. Een echt ‘voedselstation’, zoals ik die in Nederland ook aan het opzetten ben.Terwijl hij me rondleidt, vertelt Aziz dat hij weer groente wil gaan verbouwen, zoals zijn ouders deden. Dat zou zijn afhankelijkheid van wegblijvende toeristen oplossen. Maar hij heeft nog een groter probleem, vertelt hij, en dat is dat de grond verzilt. Klimaatverandering, met aanhoudende droogte en terugkerende plagen, raakt Marokko hard. In de zoute grond groeien geen dadels, geen amandelen, geen aardappels. Alleen de olijven doen het nog een beetje. Wat moet hij nog verbouwen?
Afgelopen jaren ben ik vaker langs geweest bij projecten op Texel, waar wordt geëxperimenteerd met groenten die het goed doen op zoute grond. Zou de zilte aardappel kunnen aarden in dit rode zand? Ik vertel Aziz erover, en hij wil graag. Ik ook, en ik kan veel van hem leren. En niet minder belangrijk: in elke tajine zitten wel twee aardappels…(Geïnteresseerd in deze samenwerking? Ik ga dit project binnenkort verder uitwerken op mijn website.
Daar ging mijn beeld van de desolate woestijn. De rode woestijn van Merzouga wordt als een stadspark omringd door hotels, en is niet veel groter dan 25 bij 4 km. Als je op de hoogste zandheuvel staat, zie je de roze heuvels overgaan in een vlakke, grijze horizon. Dit vroegere terrein van de reizende toearegs is verworden tot een plek van het grote geld, maar ook hier zijn de ronkende quad-motoren stilgevallen. Muisstil is het. Maar koude tenen en hoop op een warm kerstmaal brengen ons toch bij een hotel, waar we worden ontvangen in een walm van alcohol. Terwijl de manager ons kerstdiner opwarmt in de magnetron, videobelt hij met zijn (chat)vriendin uit België. Ik vraag mij af hoe lang ze het hier nog volhouden, en wanneer de van instagramfoto’s bekende dromedarissen zullen belanden in de Tajine.
Na een rit over het grind van de steppe zijn we even uit de verhalen, even samen in het niks, als er dan toch een grote witte 4x4 komt aanrijden. De twee mannen achter het stuur zien er niet uit als Marokkanen, met glanzend rode tulbanden, gestreken witte overhemden en flinke dosis macho. Overdonderd zegt Mirjam: “you look so beautiful”, waarop ze antwoorden: “not as beautiful as you. Is there anything you need?” We weten niet wat te antwoorden, en staren naar de grote kisten op de achterbank. Ze zijn op jacht, met hun valken.
Niet veel later komt er nog een autootje aanrijden, stapvoets naderen ze ons. Ook zij stellen zich voor: een meteorietenjager (de zoveelste die we tegenkomen, het is blijkbaar een nationaal beroep geworden) en een gemeenteambtenaar (iemand die de ogen en oren van de koning is, leerden we later). Als we op deze steppe willen slapen, zeggen ze, kunnen we onze tent het beste bij de Nomaden neerzetten. Dat is veiliger. Wij doen wat ons gezegd wordt, en eenmaal bij de Nomadenfamilie aangekomen horen we dat we net met de prinsen van Saoudi-Arabië en Qatar hebben gesproken… Veiliger betekende in dit geval: we willen geen loslopende projectielen rondom het tijdelijke paleis.
In ruil voor hun zwaarbewaakte valkenjacht hebben deze prinsen wat nomadententen gedoneerd, misschien hier en daar met wat wapens gestrooid voor het conflict met Algerije en nu, in het gesloten Marokko, kunnen ze ongezien hun ding doen. Ik had er graag meer over verteld, maar helaas waren vragen niet erg welkom en kwamen we niet dichterbij hun kamp.
De nacht is indrukwekkend. Onze nieuwe buren verwelkomen ons met thee en extra dekens, en in de vroege ochtend worden we gewekt door het bubbelende geluid van een geile dromedaris. Glurend uit de tent blijkt: wel dertig geile dromedarissen. Bij de nomaden zijn ze gelukkig nog echte lastdieren, en nadat hun vastgebonden benen worden losgeknoopt, verdwijnen ze, zónder toerist op hun rug, in de opkomende zon.
De ervaringen stapelden zich op en gekker werd het zeker, met onbegaanbare wegen, stormachtige boottochten en nachtelijke ontmoetingen tussen de cederbomen, maar de meest blijvende indruk maakte toch de verbazingwekkende gastvrijheid. In ieder huis dat we binnenstapten mochten we niet weg voordat we hadden gedronken, gegeten, en men vol medeleven vroeg hoe moeilijk het was voor ons om vast te zitten in dit land ver weg van familie. In dit land waar oude sociale systemen werken - misschien uit gebrek naar wat wij beter noemen - let iedereen op elkaar. “We zorgen voor jullie”, zeiden ze tegen ons. “Want al hebben we honger, jullie zijn hier alleen…”
Emile Corre devises solutions that make the world more logical. He works on super concrete projects with direct impact, but also on big ideas with which he wants to change the world. He does this together with a team of designers, researchers and activists.